
Wandelende dominees
- Ben Post
- 21 mei
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 28 mei
Het was voor de zaterdagmiddag een vertrouwd tafereel. Een groepje mannen, gekleed in lange zwarte jassen en met hoge hoeden op het hoofd, wandelde in kalm tempo richting de dijk. Met gelijkmatige tred, bedachtzaam voortstappend in diepe overdenking. Het waren enkele predikanten van de stad ā mannen van het woord, van de kansel en de gedachte ā op hun wekelijkse zaterdagmiddagwandeling. Het waren de wandelingen van de hervormde predikanten Ledeboer, Bron en Haverschmidt, waarbij ook de doopsgezinde Joh. Dyserinck meeliep. Dyserinck was bevriend met Haverschmidt en zou later diens biografie schrijven. De gesprekken zullen gegaan zijn over de kerk, de diensten van de komende zondag, de theologie ā maar ook literatuur en proza hadden de belangstelling van deze negentiende-eeuwse predikanten. Hun pad voerde hen vanuit het oude Helder over de dijk naar Huisduinen, om vandaaruit een prachtig gezicht te hebben over het Schulpengat en het dorp. Dyserinck zou in zijn eerste boek Verscheidenheden schrijven: āEen vreemdeling, die in onze dagen, op een half uur afstand van Helder, Huisduinen bezoekt en in verrukking uitroept: āZie, alle dingen zijn nieuw geworden!āā
Vernieuwend was de negentiende eeuw zeker. De wandelende predikanten maakten deel uit van een tijd van ongekende verandering. De wetenschap en techniek deden de wereld veranderen. In de haven van Den Helder verschenen de eerste stoomgedreven schepen, maar ook in politiek en sociaal opzicht waren er grote omwentelingen. De wandelende mannen waren mannen van de kerk. En ook in de kerk was het nodige in beweging. Nieuwe theologische opvattingen hadden hun intrede gedaan: een symbolische uitleg van Bijbelverhalen, een ethisch georiĆ«nteerd christendom en aangepaste liturgische vormen ā bijvoorbeeld bij de doopsbediening. Deze verschuivingen raakten de protestanten wellicht dieper dan de katholieken, die houvast vonden in hun eeuwenoude traditie. In Den Helder kregen al deze opvattingen een plek binnen het religieuze landschap ā dat rijk geschakeerd was. Natuurlijk was er het verschil tussen protestanten en katholieken, maar ook binnen deze groepen bestonden duidelijke scheidslijnen. Bij de katholieken zorgde het schisma rond de jansenistische opvattingen voor verdeeldheid. Zo kende Den Helder zowel een rooms-katholieke als een oud-katholieke kerk. De protestanten waren nóg verder uiteengevallen. Bij hen draaide de spanning vooral om de verhouding tussen geloof en moderniteit, tussen orthodoxie en vrijzinnigheid. In 1836 had dat geleid tot de Afscheiding: een uittocht uit de Hervormde Kerk van orthodox-gereformeerden ā die overigens ook niet onderling eensgezind waren. Met die groep hadden de wandelende mannen niet veel van doen. Maar in 1887 zouden opnieuw enkele gemeenteleden zich afscheiden van de Hervormde Kerk. Deze uittocht werd de Doleantie genoemd en zou leiden tot de vorming van de Gereformeerde Kerk, die bijeenkwam in de Zuiderkerk aan de Spoorstraat. En dan waren er ook nog de luthersen, de doopsgezinden en enkele lossere groeperingen.
Het kerkelijk landschap vormde een veelkleurig palet van richtingen en overtuigingen. Toch was er, ondanks alle verschillen, ook sprake van onderlinge herkenning. De wandelende dominees op zondagmiddag waren daarvan het voorbeeld. Vooral binnen de modernere, vrijzinnige stromingen was er over de kerkmuren heen veel eensgezindheid tussen hervormden, luthersen en doopsgezinden. Die verbondenheid werd ook zichtbaar bij het overlijden van een van hen. Toen de doopsgezinde Douwes Dekker overleed, spraken de predikanten Bron en Sonstral aan zijn graf. En toen de lutherse predikant Sonstral in 1872 stierf, werd hij begraven door zijn hervormde collega Margadant.
Nog een keer Joh. Dyserinck. Hij was predikant van de doopsgezinde vermaning aan de Kerkgracht, slechts enkele stappen verwijderd van de Petrus en Pauluskerk, waar Johannes van Buchem pastoor was. De pastorieƫn van beide kerken lagen naast elkaar, zodat de predikant van de doopsgezinden en de katholieke pastoor elkaars buren waren. Van Buchem was in 1853 een groot pleitbezorger voor de nieuwe doopsgezinde vermaning en dat is voor een rooms-katholieke pastoor best opmerkelijk. Van Buchem overleed in 1874, waarna Dyserinck op zijn beurt een ontroerend In Memoriam plaatste in de Heldersche Courant. Hij sloot af met de wens:
āDat Van Buchems sterfdag van jaar tot jaar onder ons eene dankbare en gezegende herinnering vinde, dat zijn geest van ware verdraagzaamheid op godsdienstig en kerkelijk gebied allengs dieper en vaster wortelen schiete in het hart onzer Heldersche bevolking!ā