top of page

Doopsgezinde kerk

De doopsgezinde leider Menno Simons is al sinds een eeuw bijgezet in het museum der oudheden, maar het doopsgezinde eigene blijft relevant: zelf uitmaken wat je gelooft en ieder mens wordt serieus genomen. Het doperdom ontstond rond 1525 toen volgelingen van Zwingli zich afscheidden van de Zwitserse hervormer en bezwaar aantekenden tegen het samengaan van de kerk met de overheid en het praktiseren van de kinderdoop. Doperdom werd de radicale tak van de Reformatie. De dopersen werden vervolgd en trokken via de Rijn onder andere naar Straatsburg. Onder leiding van Jan van Leiden werd in de Duitse stad Münster een geweldadig schrikbewind gevoerd. De Nederlandse doopsgezinden ontstonden als een reactie op dit gewelddadige doperdom en zwoeren alle geweld en fanatisme af. De rooms-katholieke pastoor Menno Simons (1496-1561) uit Witmarsum voegde zich in 1536 bij de doperse beweging, waarvan hij leider werd. Overal, behalve in Nederland worden doopsgezinden mennonieten genoemd. In Nederland ontstonden allerlei doperse gemeenten (ook wel vermaningen genoemd). In de gemeenten werden verschillende richtingen onderscheiden, de Friese, Waterlandse en Vlaamse. In Huisduinen ontstond een vermaanhuis.

​

Voor 1731 was er sprake van twee doopsgezinde gemeenten. De Friese doopsgezinden kerkten op Huisduinen, deze behoorden tot de meer rechtzinnige kant van de doopsgezinden. In Den Helder kerkten de Waterlandse richting van de doopsgezinden, deze waren meer vrijzinnig in de leer dan de Friese richting. In 1731 werd tot een fusie besloten (Van Nieuwediep tot Groot Den Helder). In 1788 werd de eerste doopsgezinde kerk (vermaning) in Den Helder gebouwd, er was al wel een gemeente die samenkwam in huiskamers. De eerste predikant van de doopgezinde gemeente in Huisduinen was Jan Cornelisz. Dekker (1 januari 1742), in 1777 opgevolgd door ds. Sijtze Hoekstra, deze deed zijn intrede in Huisduinen maar werd predikant in Den Helder. Het eerste doopsgezinde kerkje werd in 1788 gebouwd op de Conijnsbergh. De doopsgezinde vermaning zag er zeer eenvoudig uit, het was niet veel meer dan een schuur. In de decennia daarna deden verschillende predikanten dienst in de doopsgezinde gemeente. Toch bleef het in aantallen een zeer kleine gemeente, maar de gemeente telde wel een aantal leden die tot de ‘gegoeden’ behoorden zoals commandeur van de walvisvaart en een koopvaardij kapitein. In 1861 telde de gemeente 415 leden. Ds. P. Douwe Dekker, een broer van de bekende schrijver Eduard Douwe Dekker (Multatuli) gaf leiding aan nieuwbouw van de kerk. De bouw van de kerk werd gegund aan aannemersbedrijf Gebr. A Korff voor de som van f 8.463. In 1853 werd de eerste steen gelegd door Engel, de zoon van Douwes Dekker en nog in hetzelfde jaar kon het nieuwe kerkgebouw aan de Kerkgracht in gebruik worden genomen: een zaalkerk in spitsboogstijl. In 1855 werd de pastorie naast de kerk gebouwd. Na zijn overlijden werd ds. Douwes Dekker opgevolgd door Ds. Joh. Dyserink, voor hem was Den Helder de eerste gemeente. Hij spande zich ervoor in dat de kerk een orgel zou krijgen. In 1863 werd het Flaes Brünjes orgel in gebruik genomen een fraai tweeklaviers orgel, waaraan later door Flentrop een pedaalklavier is toegevoegd.  

​

In 1957 werden enkele glas in loodramen aangebracht in de kerk ter herinnering aan Mensje Govers-van Braam (1870-1956). Mensje had samen met haar man Arie Govers een slagerij aan de Bassinggracht en later in de Spoorstraat. Mensje liet de gemeente een behoorlijke geldsom na onder de voorwaarde van een blijvende herinnering van haar in het kerkgebouw. De doopsgezinde gemeente kon niet standhouden. Vanaf 1970 ging het aantal leden zienderogen achteruit. Er werd samenwerking gezocht met de Remonstranten en de Vereniging van Vrijzinnige Hervormden (protestanten). Drie masten die gezamenlijk optrokken onder de naam Driemasterkerk, maar zonder eigen kerkgebouw. Op 26 april 2015 vond de laatste dienst plaats. Pogingen om het prachtige doopsgezinde kerkje te behouden voor culturele activiteiten zijn niet geslaagd. In 2021 is het gebouw verkocht en omgebouwd tot particulier woonhuis. Het orgel kreeg een onbekende bestemming.

Doopsgezind bedehuis honderd jaar geleden ingewijd
Helderse Courant 29 oktober 1953

Kerkelijke archieven grijpen terug in ver verleden

 

De kerkelijke archieven van de Doopsgezinde gemeente gaan terug tot het jaar 1731, zij het ook dat de geschiedenis van toen af tot 1777 uit nog oudere, inmiddels verloren gegane, documenten of uit de overlevering werd opgetekend door de uiterst consciëntieuze predikant Sijtze Hoekstra, die van 1777 tot 1790 hier Leraar was. Uit die allereerste geschiedenis vernemen wij, dat er in Huishuiden en aan Den Helder twee aparte gemeenten van Doopsgezinden bestonden: De Huisduiner gemeente van Friese (=rechtzinnig) doopsgezinden omvatte 60 leden, die in Den Helder van Waterlandse (= vrijzinnige) doopsgezinden slechts 25.

 

Onzekerheid over de ontwikkeling van Den Helder

Dat was in 1731, toen de Groenlandvisserij nog bedreven werd en Huisduinen het welvarende dorp. Helder daarentegen nog maar een vlek was. In dat jaar werden de beide gemeenten samengevoegd, waarbij de predikant de ene Zondag aan Den Helder, de andere in Huisduinen preekte. Dit duurde tot 1782, toen het aantal lidmaten op Huisduinen tot 17 was gedaan, en besloten werd dat des winters alleen in Den Helder, waar de gemeente intussen tot 67 leden was gegroeid, zou worden gepreekt.Duidelijk wordt de geschiednis van den Lande van Huisduinen en Den Helder in deze ontwikkeling weerspiegeld. In vijftig jaar tijds had Den Helder het naburige dorp overvleugeld.d als gevolg van het ophouden van de Groenlandvisserij. Slechts weinig jaren later, in 1788, wordt de kerk op Huisduinen voor sloop verkocht, er waren toen nog maar acht lidmaten over…Oude Kerkstraat…Tot die tijd had aan de ingang van. Het dorp Helder een houten Doopsgezinde kerk gestaan, die tekenen van verval begon te vertonen. Door de kerkraadsleden werd een voldeed bedrag bijeengebracht om op de oude fundamenten een nieuwe kerk te bouwen, die in 1788 in gebruik werd genomen. Stadsgenoten die hier voor 1940 al woonden, kunnen zich nog wel de Oude Kerkstraat bij het vroegere Kledingmagazijn herinneren: de straat dankt zijn naam aan de doopsgezinde kerk die daar stond en die practisch tot in de oorlog als lompenpakhuis werd gebruikt.In de tijd van 1788 tot 1853 heeft dat kerkje dienst gedaan en veel is in die tijd gebeurd. Van Fred Franse revolutie en de Bataafse Republiek getuigen de verslagen in de krondinkend, die soms met ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’ aanvangen; vnan de troebelen en beroering bijt uit de inbeslagneming van de kerk door de Maire in 1812,om als wapenmagazijn te dienen. Van menselijk zoeken getuigt des antekening, dat een predikant in 1803 tot de Jansenisten, dat zijn de Oud-Katholoeken, overging.Maar ook de oorlog ging voorbij. Na de bevrijding op 4 mei 1814 werd enige maanden later het kerkgebouw teruggegeven en van 1815 tot 1844 was er één en dezelfde predikant: Jacob Hoekstra, die met zijn kerkelijke gemeente de groep van Den Helder mocht aanschouwen, Want in diens ambtsperiode kwam het Noord-Hollands kanaal tot stand, wat gepaard ging met en grote opleving: de huizen aan het Nieuwe Diep werden gebouwd; een geheel nieuw dorp verrees in de buurt van de haven, verbonden met het oude Den Helder alleen maar door een stuk lintbebouwing: de Kanaalweg. Met die steeds verder gaand uitbreiding van de stad hield die van de gemeente gelijke tred. In 1825 waren er nog maar 25 lidmaten over doch in 1844 was hun aantal gestegen tot 125, ongeacht de 33 kinderen. He t scan ook geen wonder dat nu en dan gewag wordt gemaakt van de wens, een nieuw kerkgebouw te plaatsen, maar was een nieuwe predikant voor nodig om deze wensdroom in werkelijkheid om te zetten.

 

Pieter Douwes Dekker

In 1844 kwam die predikant. Het was Pieter Douwes Dekker, een familielid van Multatuli, een energiek, beminnelijk, maar zeer voortvarend man, die als Doopsgezind predikant zeer bekend is geworden. Deze Pieter Douws Dekker had zich één doel gesteld: het verwerven van een nieuwe kerk. Met ontzaglijke wilskracht heeft hij zich aan die taak gewijd. Hij schreef requesten aan de Kroon, de Staten en. Het gemeente bestuur, verzocht alle Doopsgezinde gemeenten in Nederland om bijdragen, gaf zelf vrijwel al het geld dat hij missen kon en boekte een welverdiend succes. Het gemeentebestuur van Den Helder wilde f 200 bijdragen en de Staten van Noord-Holland f 1000. Maar dat was natuurlijk nog lang niet genoeg voor een kerk, die ongeveer f 5.000 zou kosten.In die tijd van gebrekkige verbindingen werden alle Doopsgezinde gemeenten aangeschreven. Overal in het land werden huiscollecten gehouden onder de geloofsgenoten en een aanzienlijk bedrag kwam weer binnen, bestaande uit allemaal kleine bijdragen. Ook dat was nog niet genoeg. In Den Helder werd gecollecteerd, en niet alleen onder de Doopsgezinden. Uit de nog bewaarde intekenlijst blijkt dat vrijwel alle notabelen een bijdrage schonken. De namen van de burgemeester, de wethouders en vrijwel all raadsleden uit die tijd staan er op vermeld. Tal van officieren droegen bij. Wij troffen bijvoorbeeld de nog steeds bekende namen Bourichus en Wolterbeek (Muller) aan.

 

De Doopsgezinde kerk kent een merkwaardig instituut, dat der Vrienden. Deze vrienden zetelen in Amsterdam en niemand weet wie het zijn. Dat wil zeggen: niemand kent ze van naam. Deze vrienden zijn een aantal zeer aanzienlijke Doopsgezinden, die gemeenten, die in financiële moeilijkheden verkeren, uit de nood helpen. Heeft een overigens bloeiende gemeente een tekort, dan schrijft de predikant een brief vaan zijn onbekende vrienden met een uitvoerige motivering . Vinden de vrienden het verzoek redelijk, dan geven ook zij een bedrag op passen het ontbrekende bij. Zo vermeldt de intekenlijst diverse malen NN Amsterdam: een gift van de Vienden. Ook de Rijper sociëteit, een eeuwenoud genootschap van Doopsgezinde gemeenten, waarvan nog steeds jaarlijks een vergadering gin De Rijp plaatsvindt; droeg zijn deel bij. En zo kwam bij brokjes en betjes het bedrag bijeen, dat nodig was voor de bouw van een nieuwe kerk.Op welke plaats?Maar op welke plaats moest deze kerk komen? Douwes Dekker schrijft zelf in een van zijn brieven dat de kerk de vroeger aan de ingang van Den Helder stond, min of meer in een achterbuurt was verzeild geraakt, doordat de toegangsweg naar Den Helder verlegd was en door de geweldige uitbreiding van Nieuwediep. In Nieuwediep woonden trouwens de meeste gemeenteleden, namelijk 78, tegen 29 in de Oude Helder, 8 aan de Kanaaalweg en 4 op Huisduinen. De aanzienlijksten van de gemeente waren overige de loodsen, die bij groepende belangrijkheid van de haven van Den Helder naar hier waren getrokken. Inderdaad stond de kerkenraad en met deze de predikant voor een moeilijke vraag. Hoe zou de stad Den Helder zicht ontwikkelen? Aan het Nieuwediep waar vroeger alleen maar een kroeg en wat arbeidsweronignen stonden, woonde nu de meerderheid van de gemeente. Zou de Oude Helder mettertijd geheel verloren gaan, of zouden de twee delen zich aaneensluiten? Dergelijke vragen zullen in die dagen veelvuldig het onderwerp van bespreking hebben uitgemaakt. Tot tenslotte de knoop werd doorgehakt en - zij het onder protest van een deel der leden - besloten de nieuwe kerk te bouwen midden tussen Nieuwediep en Den Helder in, op de plaats waar zij nu staat. Op 20 augustus werd de bouw aanbesteed voor de som van f 8.463 gegund aan de gebroeders Korf. Bouwmeester was S. Den Berger, wiens keurig opgesteld bestek bewaard, evenals de door hemzelf geschreven en door de kerkenraad ondertekende aanstelling waarin hij vijf procent van de bouwsom als salaris bedingt.

 

De nieuwe kerk

Het was maar goed dat het besluit toegenomen gevallen was, want als er langer met bouwen was gewacht, zou de kerk aanmerkelijk duurder zijn geworden. De gestage uitbreiding van Den Helder en Nieuwediep had al te gevolg, dat de gronden , die het eerst voor bewoning in aanmerking kwamen, steeds in prijs toenamen. De kerk werd geheel volgens het bestek gebouwd. Alles was precies omschreven en wij geloven niet, dat een tegenwoordig bestek zoveel details vermeldt als dat van de Doopsgezinde kerk. Al was er iets nog niet bekend dan werd het toch al zo nauwkeurig mogelijk omschreven. Wij willen hier even citeren wat er omtrent de preekstoel stond geschreven.De predikstoelEen Predikstoel met opgang en Klankbord zal moeten gemaakt worden van wagenschot hout, dewelke door den aannemer gesteld zal worden, daar hiervoor nog geen plan voorhanden zijn zal daarvoor gerekend, en dus door hem uitbetaald worden, het bedrag van 200 Gulden.Langzaam maar zeker kwam het gebouw gereed en het was met een gevoel van trots en van diepe dankbaarheid jegens allen, die tot de bouw van de kerk hadden meegewerkt, dat dominee Douwes Dekker zijn uitnodigingen verzond tot bijwoning van de eerste dienst op 6 november 1853 te tien uur ’s morgens. Alle andere plaatselijke kerkgenootschappen werden uitgenodigd en het moge ons in deze tijd vreemd in de oren klinken: alle kerkgenootschappen antwoordden met hartelijke brieven, waaruit een oprecht medeleven blijkt met het geluk van de Doopsgezinde gemeente.Wij kunnen ons dan ook niet aan de indruk onttrekken, dat wij in onze tijd van hooggeroemde verdraagzaamheid althans op geestelijke gebied nog een voorbeeld kunnen nemen aan onze voorvaderen. Zo schreef de rooms-katholieke pastoor J.S. van Buchem, een in die tijd door de gehele gemeente geëerde en geliefde geestelijke, die zelf geldelijke steun bij de bouw van de doopsgezinde kerk had verleend:

​

Eerw. Heren,Gaarne in Uw geluk op a.s. Zondag willende delen, heb ik ondertekende de eer Uwer. Te melden dat door ons kerkbestuur is gekozen om hetzelve te vertegenwoordigen, de heer Gelhard, lid van dit bestuur. Die dan ook op UEerw’s uitnodiging zal komen op plaats en tijd, door Ued bepaald. Ontvangt teven, Eerw. Heren onze hartelijke gelukwensching en zijt gij verzekerd dat wij ons met de meeste Hooachting noemen en zijn,Eerw. HerenUWEd. Dienaars en broeders, namens het Kerkbestuur der R.K. Gemeente, J.S. van Buchet, pastoor.

​

Zo kon op die gedenkwaardige zesde november dominee Douwes Dekker voor de eerste maal in zijn niet kerk preken. Behalve zijn vrijwel voltallige gemeente waren aanwezig afgevaardigden van de besturen der Rooms-Katholieke, de Lutherse, Oud-Katholieke, Evangelisch-Lutherse, Israilietische en der beide hervormde kerken. De gekozen tekst was zeer toepasselijk: 1 Cor. 8: 1, de liefde sticht. Tot 1861 heeft Douwes Dekker an de Kerkgracht zijn leraarsambt kunnen uitoefenen. Hij heeft nog juist het gereedkomen van de vijf jaar later gebouwde pastorie beleefd en stierf op 4 juni 1861, slechts 48 jaar, na zeventien jaren van toegewijde dienst aan zijn gemeente. Hij werd opgevolgd door Joh. Dyserinck, die in onze stad zoveel heeft gedaan op het gebied van volksontwikkeling.

 

Na honderd jaar

Op 6 november staat de Kerk dus onder jaar, en het lijkt ons goed op deze plaats even de toestand van het ogenblik te releveren.De Doopsgezinde gemeente is hier zeer belangstellend en heeft een bloeiend verenigingsleven. Het aantal lidmaten is niet bijzonder groot: 220, maar in deze tijd van voortgaande ontkerstening slaat zij in vergelijk tot andere Noord-Hollands gemeenten een goed figuur. Dat is het voordel van een betrekkelijk kleine gemeente: de leden ervan voelt zich als behoren tot één grote familie. Natuurlijk heeft ook hier de oorlog zijn invloed gehad, maar door het onvermoeide werken vooral van de kerkeraadsleden is de gemeente vrijwel direct na de oorlog weer hele tezamen gekomen inheeft met niet te kampen met geestelijke weerslag van die kwade jaren. Moge op 8 november als het honderdjarige feest wordt gevierd, de belangstelling groot zijn; niet alleen voor de herdenkingsdienst, maar ook voor de met zorg samengesteld tentoonstelling, die een overzicht geeft van de geschiedenis der Doopsgezinde kerk, met tal van fraaie antieke folianten en prenten, die ook de belastering zullen trekken van de niet tot de gemeenten behorenden.

bottom of page