top of page

Verklaring ds. Tollenaar Vrijmaking 1946 | Brochure ‘het kerkelijk geschil’

  • Foto van schrijver: Ben Post
    Ben Post
  • 29 apr
  • 5 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 2 mei

Op 24 april 1946 kwam er een kerkscheuring in de gereformeerde kerk van Den Helder. Landelijk staat deze scheuring bekend als de ‘Vrijmaking’. Professsor K. Schilder was landelijk de voorman van de Vrijmaking. Het geschil had onder meer betrekking op de waarde en de betekenis van de doop, maar werd al snel overschaduwd door de strijd wie de autoriteit binnen de kerkorganisatie had. Met name artikel 31 van de Kerkorde gaf aanleiding tot verschillende uitleg. In Den Helder kon dominee Francois Tollenaar niet meer instemmen met de leer van de synode. De synodale spanningen kregen weerslag in de lokale gemeente van de Bethelkerk (Spoorstraat) en leidde in april 1946 tot de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt. Later ging deze gemeente kerken in de Palmstraatkerk.


“Het stond van meetaf bij mij vast, dat ik in de Geref. kerk de vrijheid wilde behouden om de leer, zoals onze afgescheiden vaderen die steeds hadden geleerd, ook te leren. Dat was de conditie van de ineensmelting van 1892. Persoonlijk heb ik er geen bezwaar tegen, dat iemand van zijn kind, dat hij laat dopen, gelooft dat het wedergeboren is, maar hij mag die mening niet aan anderen opdringen en nog minder als belijdenis aan anderen opleggen, want daarmee treedt hij in de verborgen raad des Heeren. Ik zal nooit van mijn leven die leer voordragen. En ik leg mij er ook niet bij neer, dat mijn ambtsbroeders als kerkscheurders worden veroordeeld en uit hun ambt gezet, die niets anders deden dan trouw zijn aan hun Koning. Zodra ik in Den Helder kon terug keren na de oorlog heb ik dat in de kerkeraad uitgesproken. Ik heb die broeders nimmer in het onzekere gelaten wat mijn opvatting was in de droeve kerkelijke strijd. Toch leefde nog de hoop in mij dat een volgende synode van dit revolutionaire pad zou terug- keren en het onrecht zou herstellen. Daarom kon ik erin komen, dat men van mij een afwachtende houding verlangde. Ik nam mij echter vast voor de nieuwigheden door de synode opgelegd niet te leren, maar me te houden aan wat ik 17 jaar lang in de gemeente had geleerd en dat nog nimmer aan iemand reden tot ontevredenheid had gegeven. Dat zou echter niet mogelijk blijken.


Toen ik in augustus 1945 moest preken over de kinderdoop Zondag 27, zei ik daaromtrent precies hetzelfde als wat ik er altijd over gezegd had. Alleen deelde ik mee, dat over dit punt de strijd liep. Na afloop van de preek kreeg ik van de dienstdoende ouderling geen hand. Nu was dit vrij grof. Ten eerste begreep deze broeder niets van de zaken die in geding waren, dat bleek duidelijk uit een later gesprek.Ten tweede had ik deze broeder vroeger al eens moeten vermanen om zijn wonderlijke kerkrechtelijke opvattingen en gemis aan enig kerkelijk besef. Daardoor kreeg die weigering een persoonlijk karakter. Ik was benieuwd hoe de kerkraad daarop zou reageren. Er werd een klacht ingediend tegen de handelwijze van de ouderling, maar de kerkeraad stelde die broeder in het gelijk Hierover spraken zelfs de classicale deputaten toen ze verleden week met me kwamen spreken, hun verwondering uit. Toen was het mij opeens duidelijk, dat het mij niet langer geoorloofd was om Gods Woord te bedien- den, zoals ik het al die jaren had gedaan. De kerkeraad had positie gekozen. Ik heb toen ernstig overwogen of het toen de tijd niet was om uit te treden. Ik wilde echter niet, dat men zou denken, dat ik om persoonlijke redenen zo’n grote stap zou doen. Bovendien, ik hoopte op een of andere manier, dat er nog een oplossing zou worden gevonden.(…)


Ik heb er angstvallig voor gewaakt propaganda te voeren. Slechts dan als naar mijn opvatting werd gevraagd, heb ik die uitgesproken. Sommige broeders van de kerkeraad deden dat echter niet. Zij spraken wel over de kerkelijke situatie op huisbezoek en elders. Soms werd ook mijn persoon daarin gemengd. Toen ik hoorde welke motieven men mij in de schoenen schoof, meende ik goed te doen met een klein pamfletje te verspreiden, waarin heel kort en bescheiden de stand van het kerkelijk conflict werd aangegeven. Het was echter gespeend van alle propaganda. Hierover was de kerkenraad verbolgen. Men beschouwde dat als een schending van mijn belofte, dat ik zou zwijgen. Men sprak alweer geen woord over de inhoud, maar alleen over het feit, dat ik dit gedaan had. Toen heb ik op het punt gestaan om me maar los te maken, want de dwangbuis waarin ik gekneld was, begon me ondragelijk te worden. en ik kan heel slecht tegen dwang. Maar ik had beloofd de synode af te wachten. En aanvankelijk koesterde ik de hoop dat deze synode een beter geluid zou laten horen dan haar voorgangsters. Dus ik beloofde alweer, dat ik zelfs ook geen geschrift meer zou uitgeven, ofschoon ik tegen de onjuistheden die dr. Polman hier had ten beste gegeven een kleine brochure had opgesteld. Waarschijnlijk om me te overtuigen van de ernst van zijn bedolingen besloot de kerkenraad van de kansel te doen bekend maken, dat ik had beloofd niets meer tegen de synode te zullen ondernemen totdat de synode beëindigd was. Opdat ieder dit zou weten, werd deze bekendmaking twee maal afgekondigd, ofschoon dergelijke zaken gewoonlijk maar éénmaal worden voorgelezen. Zelfs wilde men op de kerkeraad, dat ik dat zelf zou afkondigen. Dat deed me denken aan de Moffenmethoden, ik wilde dat niet. Ik geloofde zelfs toen nog, dat de synode de bezwaarden recht zou doen en begrip zou tonen voor de dwaalleer en het onrecht van haar voorgangsters. Het zou me veel leed hebben bespaard, als ik het advies van prof. Schilder had opgevolgd en direct met de synodale besluiten gebroken had. Toch heb ik daar achteraf geen spijt van, zo lang te hebben gewacht. Niemand kan mij verwijten, dat ik overijld heb gehandeld, ook niet dat ik uit persoonlijke motieven de stap heb gedaan. De kerkeraad heeft het me niet met opzet moeilijk willen maken, maar op hun standpunt konden zij niet anders. Doch daaruit blijkt tevens klaar als de dag, dat voor de theologie, die hier sinds 1840 in de Geref. kerk is gepredikt, thans geen plaats meer is. De Afscheiding heeft afgedaan. De Geref. kerk heeft verloochend de strijd en de leer der afgescheiden vaderen. En wat erger is: Men ging in tegen Schrift en belijdenis. De uitspraken der synode van 1946 hebben in de situatie geen wijziging gebracht. Ook de goddeloze schorsingen van zovele broeders zijn gehandhaafd. Het bleek nodig voor me te zijn, dat ik enige rust nam.

Inderdaad was de situatie voor mij zenuwslopend geworden. In die tijd had de synode haar zittingen beëindigd en werd mij het resultaat op mijn protest toegezonden. Toen besloot ik mijn conclusies te trekken. Terwijl ik elders vertoefde braken enige broeders en zusters de band met de ongereformeerd geworden kerk. Aangezien ik tot het besluit was gekomen hetzelfde te doen, wilde ik toen niet langer wachten. Ik heb me met blijdschap bij die kleine groep getrouwen gevoegd. Tenslotte kan men beter straatveger zijn, dan in een kerk het ambt te moeten bedienen, waar men niet meer mag preken de waarheid Gods naar de belijdenis (…)”.

Opmerkingen

Beoordeeld met 0 uit 5 sterren.
Nog geen beoordelingen

Het is niet meer mogelijk om opmerkingen te plaatsen bij deze post. Neem contact op met de website-eigenaar voor meer info.
bottom of page