Noord-Holland is niet kerksch, maar ’t gaat toch nog al…
- postb23
- 26 apr
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 2 mei
Johannes Hermanus Gunning JHzn was geen onbekende in Noord-Holland. Hij kwam nogal eens in Alkmaar preken en in 1864 opende hij in Den Helder het nieuwe gebouw van de evangelisatie in de Palmstraat. Gunning behoorde tot de orthodoxen in de Hervormde Kerk, ook wel de ‘ethische’ richting genoemd. Ondanks al zijn bezwaren tegen modernistische theologie in de Hervormde Kerk was hij het ook niet eens met Abraham Kuyper, die later in 1886 de Hervormde Kerk zou verlaten. Deze afscheidingsbeweging werd de doleantie genoemd. Om tegenwicht te bieden richtte Gunning in 1881 het weekblad Pniël op. Het blad verscheen elke zaterdag en was bedoeld om gezinnen toe te rusten op het terrein van theologie en praktische ethiek. In 1912 brengt Gunning een bezoek aan Texel. In zijn weekblad Pniël van 24 augustus 1912 schrijft hij luchtig zijn reisverhalen op weg naar Texel en waarbij hij natuurlijk ook Den Helder aandoet voor de oversteek. Het is interessant om te lezen wat Gunning in een paar zinnen over zijn ontmoeting met dominee Griethuyzen en Julianadorp schrijft.
En zóó zijn wij dan nu — met groote stappen — bij onze tegenwoordige dagen aangeland, en kan ik, na deze vrij breede inleiding, tot de beschrijving van mijn eigen uitstapje naar Texel overgaan. De reis daarheen heeft geen ander bezwaar dan dat men naar den Helder moet gaan, voor ons kleine landje met zijn nog tamelijk primitieve spoorwegtoestanden (althans in Noord-Holland boven Amsterdam!) nu niet bepaald een onvermengd genot. Maar juist zulk een reisje, nu eens niet in een internationalen luxewagen, met hoogvoorname vreemdelingen of geblaseerde landgenooten, maar met gemoedelijke boerinnen, druk pratende landbouwers en rumoerige handelsreizigers, heeft óók weer zijn eigenaardige bekoring. Ze zijn niet half zoo „theologisch” als mijn brave Utrechters, die u zelfs in een trem over den een of anderen dominé of een geweldig kerkvraagstuk aan boord komen, maar ’t zijn leuke, levenslustige praters; mijn trommelvliezen hadden geen rust van dat ik in Amsterdam den trein naar het Noorden betrad totdat ik in den Helder den hotsenden, ongemakkelijken waggon mocht verlaten. Hoe mooi is toch die provincie Noord-Holland, die men gewoonlijk niet zoo dikwijls bereist, als men er niet woont of wezen moet. Dat welvarende Zaandam met zijn uitgestrekte houtvlotten; Wormerveer met zijn fabrieken, zijn vriendelijk groen en zijn rijkdom aan water; Uitgeest, dat daar zoo kaal en triestig u zjjn ongezellig station vertoont, doch dat heel wat mooie bloemen kweekt, naar men mij vertelde; Castricum, zoo coquet in het groen verscholen, en met zijn fraaie duinen u de gedachten aan de zee reeds tijdig te binnen roepend — allerlei lieve dorpjes, met veel groen, hier en daar zelfs met fraai en statig geboomte, snellen u voorbij, en het prachtige vee in malsche weiden zegt u wel hoe welvarend deze geheele streek is. Na Schagen wordt het landschap vlakker en kaler, maar niet minder levendig. Kleine hofsteden, molentjes, kanalen, schapen en runderen nemen beurtelings uwe vluchtige aandacht in beslag — heel snel is zelfs de sneltrein in Noord-Holland niet! — totdat de meeuwen en andere zeevogels u doen beseffen dat wij de grens van ons vasteland beginnen te naderen en dat Nieuwediep in het zicht is. Weldra gaan de weiden af en toe in halve duinstreken en zandgronden over, en met een blij gemoed stapte ik den ouderwetschen wagen uit, wien het aan alle gemakken, die zulk een lange reis doet begeeren, ten eenen male ontbrak. Concurrentie is toch voor het publiek maar een goede zaak! Was er nog een andere Maatschappij dan de Hollandsche IJzeren, die u óók naar het Noorden brengen kon, dan zou er voor den reiziger wel wat meer gedaan worden.
Den Helder scheen mij in de 25 jaren sedert ik er geweest was, ontzaglijk veranderd te zijn. Er waren veel meer winkels en heel wat grootere huizen bij gekomen dan toen ik er van uit Bennebroek in de Evangelisatie kwam preeken. De vriendelijke predikant van Huisduinen haalde mij af en deed de anderhalf uur, die ik in ’t Nieuwediep moest wachten vóór de boot naar Texel vertrok, onder aangenamen kout in het „Hotel den Burg” mij als weinige minuten voorkomen. ’t Was mij geheel onbekend hoe daar bij zijne eigen gemeente Huisduinen, sedert 1906 een geheel nieuwe plaats, Julianadorp geheeten, opgerezen is. Een energieke Dijkgraaf — ik meen dat hij mij den Heer Loopuyt van Schiedam noemde — deed daar midden in den polder, waar niets dan één schoolgebouw gevonden werd, allerlei woningen verrijzen, en wees de beste plaats voor een kerkje aan, dat daar nu elke 14 dagen de bewoners van een 25 à 30-tal huizen ter godsdienstoefening uitnoodigt. Ds. Griethuysen — zoo heet de leeraar van Huisduinen — begon met hier bijna elken Woensdagavond in de school te prediken. Er kwamen geregeld 60 à 70 menschen, en na twee jaren had hij vrijmoedigheid aan ’t bouwen van een eigen kerk te gaan denken. De arme huurboertjes brachten zelven ƒ 1000 bijeen, de Synode gaf… uitzicht op een ƒ 4000, maar schonk ze aan Driehuizen weg, en toen nam de dominé, gelijk zoo menige zijner ambtgenooten het óók moest doen, den bedelnap maar zelf ter hand; hij collecteerde een ƒ 3000 bij elkaar, en toen was er een milde meneer, die er opeens nog ƒ 5500 bij deed, zoodat het bedehuis schuldvrij geopend kon worden. De belangstelling is bevredigend. Noord-Holland is niet kerksch, maar ’t gaat toch nog al, en ook de Gereformeerden, die geen eigen kerkgebouw hebben, komen hier óók wel het Woord des levens hooren.