Rooms-Katholiek
Bernardus Hermanus Brinkman
Geboren
Overleden
Standplaats
Van-tot
1826
1886
Den Helder
1874-1884
Media
Informatie
Na een korte tussenperiode waarin kapelaan Damen tijdelijk als deservitor fungeerde, werd op 19 januari 1874 de ervaren priester Bernardus Hermanus Brinkman benoemd tot pastoor van Den Helder. Geboren in 1826 en priester gewijd in 1853, had hij zijn sporen al verdiend als kapelaan in Zoetermeer, Bodegraven, Den Haag (St. Willibrordus) en Amsterdam.
Brinkman stond bekend als een toegewijd en gewetensvol priester, die zijn parochianen met ernst en betrokkenheid diende. Hij was opmerkzaam voor hun noden en verlangens en toonde oprechte zorg voor het geestelijk leven. Tegelijkertijd werd hij ervaren als een man met een autoritaire inslag, die streng kon optreden wanneer hij meende dat het kerkelijke gezag of de waardigheid van het ambt in het geding was. Deze houding bracht hem niet zelden in botsing met parochianen die hun vermeende rechten of gewoonten geschonden zagen. Een illustratief voorval was zijn optreden bij de eerste steenlegging van de Onze Lieve Vrouwekerk, waarbij hij verklaarde dat wie deel wilde nemen aan de plechtigheid ook zou moeten bijdragen aan de kosten. Dit getuigde van zijn overtuiging dat kerkelijke verantwoordelijkheid ook financiële solidariteit vergde – een standpunt dat niet bij iedereen op begrip kon rekenen.
Ook in andere kwesties trad Brinkman vastberaden op. Hij legde beperkingen op aan de activiteiten van de St. Vincentiusvereniging, een liefdadige organisatie onder leiding van kapelaan Schouten. Mogelijk zag hij deze als een te zelfstandige macht binnen de parochie.
Naast zijn pastorale werk had Brinkman een bijzondere liefde voor sterrenkunde. In de tuin van de pastorie stond een door hemzelf opgestelde sterrenkijker, waarmee hij de nachtelijke hemel observeerde. Zijn fascinatie voor het firmament mondde zelfs uit in een publicatie: in 1884 verscheen van zijn hand het boek De Sterrenhemel, waarin hij zijn kennis en passie deelde met een breder publiek.
Als pastoor hield hij zich actief bezig met onderwijs en kerkbouw. Hij steunde het plan voor een tweede bewaarschool aan de Kanaalweg, hoewel hij ook kritisch keek naar de geschiktheid van het daarvoor aangekochte gebouw (oorspronkelijk een loge van de Vrijmetselarij). Uiteindelijk verlegde hij zijn aandacht naar iets groters: de bouw van een tweede katholieke kerk in het uitbreidende Den Helder.
In februari 1874 kon hij het kerkbestuur verheugd melden dat een weldoener – Johannes Stefanus Janzen en diens schoonzuster Clara Louisa Margaretha Meijer – een gunstig gelegen stuk grond schonk van ruim 2200 m² aan de Nieuwstraat, met als enige voorwaarde dat daar een katholieke kerk gebouwd zou worden. Deze plek was strategisch gekozen als afsluiting van de toenmalige bebouwing en bood zicht op de stad voor wie van de havenzijde kwam.
Voor het ontwerp werd de Amsterdamse architect Th. Asseler aangetrokken. Zijn kerk in neo-pleistergotische stijl riep gemengde gevoelens op: noch echt gotisch, noch romaans, eerder zwaar en robuust als een vesting. Hoewel het ontwerp niet ieders smaak was, stond het gebouw symbool voor een kerkelijke aanwezigheid die blijvend en onwrikbaar moest zijn. De bouwkosten werden aanvankelijk begroot op ƒ 65.000, waarvan men een lening van ƒ 30.000 overwoog. Bisschop Wilmer toonde zich echter voorzichtig en drong aan op uitstel totdat voldoende middelen beschikbaar waren – met reden, want na de opening van het Noordzeekanaal in 1876 liep de economische activiteit in Den Helder terug en vertrok een deel van de havenarbeiders naar elders. Toch werd op 24 mei 1875 daadwerkelijk gestart met het graafwerk voor de funderingen van de nieuwe kerk. Daarmee had pastoor Brinkman het fundament gelegd voor een katholieke aanwezigheid in het nieuwe stadsdeel, in lijn met zijn streven naar geestelijke en maatschappelijke verankering van zijn geloofsgemeenschap.
In 1884 vertrok Brinkman naar Schiedam, mogelijk vanwege zijn gezondheid, maar zijn vertrek liet in Den Helder de nodige beroering na. Naar verluidt nam hij de volledige inboedel van de pastorie mee, tot op het laatste bed toe. De kapelaans die achterbleven, vonden bij wijze van spreken niet eens een matras om op te slapen. Pastoor Brinkman overleed in 1887 in Schiedam. Uit zijn nalatenschap ontving de Helderse parochie nog een aanzienlijke som, waarmee hij postuum iets terugdeed voor de gemeenschap waar hij ruim tien jaar het geestelijk herderschap had gedragen.
